Deze website maakt gebruik van cookies. We gebruiken cookies om instellingen te onthouden en je bezoek soepeler te laten verlopen. Daarnaast gebruiken we ook cookies voor de verbetering van de website en het verzamelen en analyseren van statistieken. Lees meer over cookies

Interview Jarno Drost: Het moleculaire landschap van kinderkanker ontrafelen

Jarno Drost is Oncode Investigator en PI bij het Prinses Máxima Centrum. Zijn werk richt zich op het ontrafelen van de biologie van solide tumoren bij kinderen, om te begrijpen hoe deze tumoren zich ontwikkelen en hoe de huidige technologie kan worden gebruikt om patiënten te helpen. Hij heeft onlangs de Career Development Award van de AACR en St. Baldrick’s Foundation gewonnen. Maar hij droomde niet altijd van een onderzoekscarrière.

Wat maakt jouw werk interessant?

Ik ben gepromoveerd bij het Nederlands Kanker Instituut (NKI) en heb mijn postdoc bij het Hubrecht Instituut gedaan, gericht op kanker bij volwassenen. Er wordt wel gedacht dat kanker een leeftijdsgebonden ziekte is. Maar helaas krijgen ook kinderen kanker. Kanker bij kinderen ontwikkelt zich fundamenteel anders dan bij volwassenen. We proberen erachter te komen hoe het mogelijk is dat zeer jonge kinderen kanker kunnen krijgen. Dat maakt het zowel zinvol als wetenschappelijk fascinerend.

Hoe is kanker bij kinderen anders?

Er wordt gedacht dat kanker bij volwassenen ontstaat door opeenvolgende opeenhoping van mutaties. Door de jaren heen stapelen cellen steeds meer DNA-fouten op. Af en toe treden er afwijkingen op in genen die uiteindelijk resulteren in een ongeremde groei. Dit is ook de reden waarom tumoren bij volwassenen doorgaans honderden tot duizenden DNA-fouten bevatten.

Kinderen hebben simpelweg nog niet de tijd gehad om zoveel fouten in hun DNA op te sparen en daarom zijn tumoren bij kinderen genetisch veel simpeler dan bij volwassenen, met veel minder mutaties. Voor sommige kindertumoren slechts één enkele genetische ‘driver’ gevonden. Dit lijkt met name het geval te zijn voor tumoren bij zeer jonge kinderen, zogenaamde embryonale tumoren. In veel gevallen is er een mutatie die al vanaf de bevruchting aanwezig is of die heel vroeg in de embryonale ontwikkeling optreedt.

Waarom is dat?

Het is typisch een ontwikkelingsproces dat misloopt als gevolg van zo’n genetische afwijking. Zo ontwikkelt een vroege ‘voorouder’ niercel zich tot een volledige nier. Om dit te doen, moet de cel zich eerst heel snel vermenigvuldigen. Op een gegeven moment moeten deze cellen stoppen met groeien en zich los van elkaar ontwikkelen tot de verschillende celtypen die nodig zijn in de nier. Bepaalde genetische veranderingen remmen de groei van de cellen dan af.

Opmerkelijk is dat nogal wat solide tumoren bij kinderen eruit zien als foetale weefsels. De Wilms-tumor, een vorm van nierkanker, is misschien wel het meest opvallende voorbeeld. Hoewel de genetische oorzaken van tumoren bij kinderen relatief eenvoudig lijken, zijn de ontwikkelingsprocessen die daarbij betrokken zijn erg complex en dynamisch. Dit wordt nog gecompliceerder doordat we veel aspecten van normale embryovorming nog steeds niet begrijpen. Dit alles maakt het een uitdaging om vast te stellen welk soort proces betrokken is bij kwaadaardige groei en om goede ‘targets’ voor therapie te vinden.

Waarom besloot je de overstap te maken van kankeronderzoek bij volwassenen naar kinderen?

Tijdens mijn postdoc realiseerde ik me dat het goed zou zijn om van onderzoeksgebied te veranderen om een onafhankelijke onderzoeksniche te kunnen ontwikkelen. Toen ik de kans kreeg om bij het Prinses Máxima Centrum te komen werken hoefde ik niet lang na te denken.

Ik realiseerde me dat in de kinderoncologie het gebruik van organoïde, ‘mini-tumor’ technologie, waar ik in mijn tijd als postdoc in het Clevers lab uitgebreid mee werkte, nog relatief in de kinderschoenen stond. Dus ik dacht dat ik iets unieks aan dit vakgebied zou kunnen bijdragen door organoïde modellen voor kinderkanker te bouwen en ze te gebruiken voor zowel fundamentele als meer translationele onderzoeksprojecten.

Een tweede reden is een meer emotionele. Ik denk dat iedereen het erover eens is dat een kind met kanker gewoon verschrikkelijk is. Hoewel de overleving aanzienlijk is toegenomen, hebben survivors te maken met ernstige bijwerkingen door de intensieve behandeling. De missie van het Máxima, ‘elk kind met kanker genezen met een optimale kwaliteit van leven’ sprak me aan en is iets waar ik heel graag aan wil bijdragen.

Weegt dit onderwerp je zwaar?

Het is natuurlijk heel confronterend om elke dag ernstig zieke kinderen in ons instituut te zien. Het doet me echter beseffen wat een geluk ik heb dat mijn kinderen gezond zijn. Het is natuurlijk vreselijk voor iedereen, kind of volwassene, om kanker te krijgen. Maar als kinderen het krijgen, lijkt het nog erger. Ze hebben niets gedaan dat het risico op kanker zou kunnen verhogen, zoals urenlang roken of zonnebaden. Sommige van deze kinderen hebben bij de geboorte al een tumor ontwikkeld, wat gewoon oneerlijk is.

Hoe ga je daarmee om?

Het sterkt me nog meer in mijn motivatie. In mijn lab maken we gebruik van weefsels van patiënten. Dat maakt ons onderzoek heel tastbaar. In sommige gevallen ontmoeten we zelfs ouders wiens kind is overleden en van wie we materiaal voor ons onderzoek hebben ontvangen. Hoewel dit confronterend is, wil ik hierdoor juist nog meer bijdragen aan de missie van het Máxima.

Wat wil je dat mensen over je zeggen op je afscheidsfeest als je met pensioen gaat?

Ik ben nog steeds een relatieve nieuwkomer op het gebied van kinderoncologie. Dus het eerste dat ik wil bereiken, is dat de mensen op dit gebied weten dat ik echt iets unieks en nuttigs bijdraag. Het is niet gemakkelijk om als jonge PI aan de slag te gaan in een vakgebied waar in wezen niemand bekend is met je vorige werk en er opnieuw een netwerk moet worden opgebouwd.

Mijn groep was een van de eersten die organoïden gebruikte bij kankeronderzoek bij kinderen. De introductie van zulke nieuwe celmodellen betekent dat ik hier en daar ongeschreven regels in het veld overtrad die decennialang door experts waren opgebouwd. De onderscheiding door de AACR / St. Baldrick’s Foundation is een heel mooie eerste indicatie dat de internationale onderzoeksgemeenschap onze bijdragen aan het veld waardeert.

Dat betekent dat je onderzoek leidt tot klinische oplossingen…

Inderdaad. Ik doe voornamelijk fundamenteel onderzoek, maar dit kan leiden tot belangrijke klinische toepassingen. En dit is een van de redenen dat ik het leuk vind om deel uit te maken van Oncode. De gemeenschap en de toegewijde ondersteuningsteams helpen ons, Oncode Investigators, echt om mogelijkheden te vinden om onze wetenschappelijke bevindingen in de kliniek toe te passen.

Oncode helpt me bijvoorbeeld om samenwerkingen aan te gaan met partners in het bedrijfsleven om een ​​nieuw medicijn dat mijn lab heeft geïdentificeerd voor de behandeling van een agressieve kindertumor naar de kliniek te brengen. Door onderdeel te zijn van Oncode kan ik zo mijn ultieme doel bereiken: met mijn onderzoek echt iets bijdragen aan de samenleving.

Dit interview verscheen in de december-uitgave van Oncode's digitale magazine.