Kinderen die behandeld worden voor kanker krijgen regelmatig een scan. Bijvoorbeeld om in de gaten te houden hoe de tumor reageert op de behandeling. Of om te bepalen of het kind in aanmerking komt voor een nieuwe, doelgerichte therapie. Maar zulke scans zijn niet altijd nauwkeurig genoeg: een tumor kleiner dan een legoblokje kan gemist worden, terwijl dat er wel op kan wijzen dat de kanker toch weer is gaan groeien.
Spoorzoeken naar biomarkers
‘We hebben dus betere manieren nodig om de aanwezigheid van kankercellen op te sporen,’ vertelt prof. Tytgat. ‘Daarvoor kunnen we gebruikmaken van de sporen die een tumor afgeeft in het lichaam. We weten dat losse kankercellen en stukjes tumor-DNA of -RNA in het bloed of de urine terechtkomen. In mijn onderzoek en binnen mijn hoogleraarschap wil ik erachter komen welk van die sporen uniek zijn voor verschillende soorten kinderkanker. Die kunnen we dan gebruiken om een bloed- of urinetest te ontwikkelen. Daarmee willen we de kanker beter in de gaten houden, om waar nodig en mogelijk de behandeling van het kind aan te passen.’
Bloed- of urinetests – samen vloeibare biopsieën genoemd – zijn één van de totale set aan zogenaamde ‘biomarkers’. Tytgat: ‘Als arts in de spreekkamer krijg ik altijd een totaalbeeld van een kind. Ik weet dat testuitslagen elkaar kunnen tegenspreken, of soms niet eenduidig zijn. Daarom kijk ik in mijn onderzoek ook naar andere aanwijzingen, of markers, over het ziekteverloop, bijvoorbeeld zogenaamde MIBG-scans. Hoe kunnen we van al die verschillende metingen steeds meer leren over de ziekte van de het kind? En hoe kunnen we de vertaling van innovaties uit onderzoek naar de kliniek bespoedigen?’
Met één been in beide werelden
Tytgat leidt een onderzoeksgroep, en werkt ook als kinderoncoloog gespecialiseerd in solide tumoren zoals neuroblastoom. Die combinatie is heel belangrijk, vindt ze. ‘Naarmate er technisch steeds meer mogelijk is, is er een risico dat de kloof tussen de zorg en het fundamentele onderzoek groter wordt. Het is belangrijk om klinisch onderzoekers te hebben die, net als ik, dagelijks met één been in beide werelden staan. Als je bijvoorbeeld de nieuwste inzichten in genetische afwijkingen in kinderkanker goed wil toepassen, moet je die kennis ook kunnen koppelen aan verschillen op scans en andere metingen in de kliniek. Zeker als het gaat om een kleine groep kinderen bij wie de behandeling veel beter of slechter aanslaat. Door zulke verschillen uit te pluizen kunnen we heel veel leren om te komen tot betere behandelingen.’
In het streven naar een betere behandeling is niet alleen de samenwerking tussen zorg en onderzoek belangrijk. ‘Op wetenschappelijk niveau werk ik veel samen binnen een internationaal kader,’ vertelt Tytgat. ‘Dat is vooral belangrijk bij zeldzame ziektes – en geldt dus voor alle vormen van kinderkanker. Binnen mijn leerstoel zal ik in internationale samenwerking sneller, grotere groepen kinderen kunnen onderzoeken. Zo hoop ik bepaalde biomarkers ook sneller naar de zorgpraktijk te brengen zodat uiteindelijk de kinderen hier profijt van hebben.’
Mijlpaal
Ook op maatschappelijk vlak betekent het hoogleraarschap veel voor Tytgat. ‘Het is voor mij persoonlijk een echte mijlpaal, ik ben supertrots op deze benoeming. Ik begeleid als onderzoeksgroepsleider een groot aantal jonge onderzoekers bij hun promotie, en ben ook heel blij dat ik nu als hoogleraar die reis tot aan de verdediging van hun proefschrift zelf samen met hen kan afmaken. Daarnaast vind ik het – ook voor alle jonge mannen en vrouwen die nu werken als promovendus of postdoctoraal onderzoeker – belangrijk om bij te dragen aan het aantal vrouwelijke hoogleraren.’