Per jaar krijgen 120 kinderen in Nederland de diagnose ALL. PEGasparaginase vormt een belangrijk onderdeel van de behandeling. Maar soms zorgt dit medicijn voor overgevoeligheid bij kinderen met ALL. Soms krijgt het kind dan een soort allergische reactie. Het medicijn kan ook stoppen met werken, al dan niet met zichtbare allergische symptomen bij het kind.
Geen pauze
Wetenschappers in de Pieters groep in het Prinses Máxima Centrum onderzochten of een verschil in behandelschema de kans op inactivatie van PEGasparaginase kon verminderen. Ze verdeelden 312 kinderen met ALL in twee groepen. Alle kinderen kregen eerst een startbehandeling met PEGasparaginase. Vóór de vervolgbehandeling kreeg de ene groep eerst een tussenpauze, de andere groep ging meteen door met het medicijn. De resultaten van de studie zijn recent gepubliceerd in het vakblad Journal of Clinical Oncology.
Kuur afmaken
De onderzoekers zagen dat vier van de 155 kinderen die een continue dosering kregen last kregen van overgevoeligheid, vergeleken met 17 van de 157 kinderen met een niet-doorlopende toediening. ‘De kans op inactivatie van PEGasparaginase verminderde met wel zeven keer,’ aldus Leiah Brigitha, tijdens de studie promovenda in de Pieters groep en nu postdoctoraal onderzoeker in de Huitema groep. ‘En, belangrijk: de continue toediening was net zo veilig en effectief als de vroegere methode. Dat betekent dat deze nieuwe aanpak ervoor zorgt dat kinderen het medicijn beter verdragen. Daardoor kunnen meer kinderen de volledige kuur van PEGasparaginase afmaken. En dat draagt weer bij aan een betere overlevingskans.’
Kinderoncoloog dr. Inge van der Sluis, ook betrokken bij het onderzoek, vult aan: ‘Kinderen bij wie PEGasparaginase stopt met werken, moeten overstappen naar een vergelijkbaar medicijn, erwinia asparaginase. Die behandeling is veel belastender voor gezinnen, omdat het om de dag gegeven wordt. De doorlopende toediening van PEGasparaginase zorgt zo indirect ook voor een betere kwaliteit van leven.’
Behandelprotocol
Brigitha en Van der Sluis deden het onderzoek binnen het ALL-11 behandelprotocol, waarmee kinderen van 2012 tot 2020 zijn behandeld. Brigitha: ‘We hopen dat de resultaten van ons onderzoek in de toekomst leiden tot een aanpassing in de nieuwe behandelprotocollen, om zo bij te dragen aan een betere uitkomst voor kinderen met ALL.’