Per jaar krijgen ongeveer 10 kinderen in Nederland de diagnose T-cel lymfoblastair lymfoom (T-LBL). Vier op de vijf kinderen geneest. Echter bij één op de vijf kinderen keert de ziekte terug. Zij hebben de hoog-risico variant van de ziekte. Voor deze kinderen zijn de vooruitzichten slecht. Meer onderzoek naar deze variant is dan ook belangrijk.
Innovatieve RNA-data-analyses
Er is nog veel onbekend over het ontstaan en de ontwikkeling van deze vorm van lymfeklierkanker. Wetenschappers van het Máxima onderzochten daarom de biologie van deze ziekte. Zo gingen ze na wat er bij kinderen met T-LBL in het RNA gebeurt. Het RNA is de vertaling van de DNA-code. Om de juiste diagnose te kunnen stellen analyseert het Laboratorium voor kinderoncologie het RNA van ieder kind dat in het Máxima onder behandeling is. Deze data worden na toestemming van kind en ouder opgeslagen en zijn, op aanvraag, beschikbaar voor onderzoekers van het Máxima.
PhD-student Emma Kroeze en bioinformaticus Michelle Kleisman onderzochten de data van 29 kinderen met T-LBL die tussen 2018 en 2023 in het Máxima werden behandeld. Ze deden dit onder leiding van onderzoekgroepsleider prof. dr. Roland Kuiper en dr. Jan Loeffen, kinderoncoloog gespecialiseerd in de behandeling van lymfomen. Vandaag is dit onderzoek gepubliceerd in HemaSphere.
Kroeze: ‘Het was al wel mogelijk om, via DNA-veranderingen in het NOTCH1 en/of FBXW7 gen, de laag-risico variant bij kinderen vast te stellen. Wij zijn op zoek gegaan naar overeenkomsten in het RNA om ook de hoog-risico variant vast te kunnen stellen.’
Met behulp van innovatieve data-analyses zocht Kleisman naar overeenkomsten tussen de genetische data en de verschillende tumoren. Zo ontdekten de onderzoekers drie, tot nu toe onbekende, NOTCH1 genfusies die de hoog-risico groep kinderen kenmerkt. Kleisman: ‘Om meer over T-LBL te leren heb ik specifiek naar variaties binnen het NOTCH1 gen gekeken. Hierdoor hebben we NOTCH1 genfusies ontdekt die we met de gangbare analyses niet zouden kunnen vinden. Dit onderzoek laat duidelijk zien hoe belangrijk data-vergelijkingen zijn om stappen te zetten binnen het kinderoncologisch onderzoek.’
Alle zes kinderen met deze variant hadden daarbij bovendien een sterk verhoogde CCL17-waarde, ook wel TARC-waarde genoemd, in het bloed. Kroeze: ‘Kinderen met T-LBL met de gevonden genfusies hebben dus een veel hogere kans op terugkeer van de ziekte. En dit kunnen we al voor de behandeling voorspellen door de CCL17-waarde in het bloed te meten.’
Toepassing in de kliniek
Nu er een biomarker vanuit het onderzoek bekend is, is vertaling naar de kliniek een volgende stap. Dr. Jan Loeffen, kinderoncoloog gespecialiseerd in de behandeling van lymfomen: ‘Het is van grote waarde dat we voordat de behandeling start via bloedanalyse weten welk kind in de hoog-risico groep valt. Het brengt gepersonaliseerde behandeling namelijk een stap dichterbij. Zo denken wij dat een andere behandeling voor deze groep nodig is.’
De volgende stap is dan ook om samen met kinderoncologen vanuit heel Europa te bepalen wat de best passende behandeling voor deze hoog-risico groep kinderen is. Daarnaast wordt in Europees studieverband een grotere groep kinderen onderzocht. Loeffen: ‘Dit was een relatief kleine studie. De resultaten zijn echter duidelijk genoeg om gesprekken over aanpassingen in de kliniek te starten. Dit onderzoek is een prachtig voorbeeld van het Máxima als onderzoeksziekenhuis. Doordat we alle Nederlandse kinderen met kanker in Utrecht behandelen, versnelt het onderzoek in het lab met betere behandelingen als resultaat.’
Dit onderzoek werd mogelijk gemaakt dankzij financiering door KiKa.